Eeuwenlang werd men rond of in de kerk begraven. Ook in ons dorp. Maar dat veranderde in de Franse tijd, zo vertelt ons dhr. M.J. Ververs in zijn schrijven over de pokkenepidemie in Lexmond (1871), waarvan u deel 1 en deel 2 ook kunt lezen. Het gaat te ver alle verwikkelingen rond de veranderende regelgeving op dit gebied te publiceren. Enkele zaken willen we nader toelichten. We laten de schrijver weer aan het woord.

Na de inlijving van Holland in 1810 bij Frankrijk werden alle Franse wetten voor Holland een feit. Eén daarvan was het verbod om in kerken of gebouwen stoffelijke overschotten van personen te begraven. Hoewel Holland eind 1813 nog lang niet helemaal bevrijd is, wordt dit verbod reeds 22 december 1813 buiten werking gesteld. Er kon weer begraven worden binnenshuis. Toch werd er wel over nagedacht of dat het begraven in kerken wel zo'n goede zaak was. Men gaat niet over een nacht ijs. De Koning besluit op 25 mei 1825 een onderzoek in te stellen op het begraven in kerken en gebouwen. Een onderzoek, dat verricht wordt door een raad van genees- en scheikundigen, die hun bevindingen in een rapport neerleggen. Het rapport dat op 26 augustus 1825 wordt aangeboden, komt, nadat de Staten van Holland zijn gehoord, ook op de tafel van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland terecht. Wanneer deze op 28 augustus 1827 bijeen zijn, worden spijkers met koppen geslagen. Het begraven in kerken wordt weer verboden. Vastgesteld wordt dat het begraven in kerken, kapellen, bedeplaatsen, hetzij publieke, hetzij gestichten of particulieren toebehorende het begraven verboden zal zijn zonder enige uitzondering, zowel ten platteland als in de steden. De kerkhoven zullen buiten de bebouwde kom moeten worden aangelegd en zullen dan begraafplaatsen worden. Uitzondering wordt gemaakt voor gemeenten met minder dan 1000 zielen. Zij zullen het kerkhof rondom de kerk nog mogen gebruiken. Iets wat voor gemeenten met meer dan 1000 zielen verboden zal zijn.

De landelijke opgave van 1811

Ook in Lexmond komt na de inlijving bij Frankrijk in 1810 het formulier binnen met daarin de vragen over de toestand van de begraafplaatsen en het handelen bij begrafenissen. Voor Lexmond en Lakerveld kon met één formulier volstaan worden. In de Lexmondse kerk konden, zowel bewoners van Lexmond, als van Lakerveld begraven worden. De meesten werden echter op het kerkhof rondom de kerk begraven. Een kerkhof dat in dit jaar een oppervlakte had van 69 Rijnlandse roeden of 966 m2 ( R. Fabritius). Hieronder volgen in het kort de gegevens die op 16 augustus 1811 door de maire (burgemeester) van Lexmond naar het departement worden ingezonden: Het kerkhof is voor het grootste gedeelte ten oosten van de kerk gesitueerd, is aan het oosten door een sloot afgescheiden en aan de zuidzijde met een muur vanaf de plaats Ellens Rust. Aan de westzijde is de afsluiting voor een groot gedeelte door de kerk en aan de noordzijde weer met een muur met daarin een doorgang. De gewoonte is dat bij het begraven de ene buur de andere helpt, waarbij soms in overleg aan de dragers een vergoeding wordt gegeven. De begrafeniskosten zijn sterk afhankelijk van de welstand van de familie. Ook de hoeveelheid vrienden en nabestaanden zijn van invloed op de kosten. Bekend is dat er begrafenissen hebben plaats gevonden waarvan de kosten boven de 200 gulden uitkwamen. Daartegenover staan begrafenissen waarvan de kosten onder de 10 gulden bleven. Missen en kerkdiensten tijdens begrafenissen komen hier niet voor. De doodskleden die in Lexmond worden gebruikt, worden beheerd door de schutterijen van Lexmond en Lakerveld. Er zijn drie soorten, die ten gunste van de schutterijkas verhuurd worden voor 3, 2 en 1 florijn. Is men lid van één van de genoemde schutterijen dan moet daarvoor 2 florijnen, 30 stuivers en 15 stuivers worden betaald. Voor de armen die in Lexmond of Lakerveld wonen, hoeft niets te worden betaald. In Lexmond zijn geen "doodbidders" die het overlijden aanzeggen of het lijk begeleiden. Wel zijn er mensen die zich daarvoor willen lenen. Gekozen kon worden uit de gemeentebode, de koster of de voorzanger, die daarvoor in overleg worden betaald. De doodgraver heeft geen vast traktement maar wordt in overleg met de kerk betaald. Voor het delven van de graven worden prijzen gegeven. Voor één diep in de kerk moet 15 stuivers en tweediep 30 stuivers betaald worden. Op het kerkhof is het voor een volwassen graf 12 stuivers en voor een kindergraf 6 stuivers. Over het betalen van gerechtigheden voor het begraven ten gunste van de gemeente worden geen gegevens vermeld.

Controle en inspectie

Op 10 april 1869 is een nieuwe wet op het begraven en vervoeren van lijken een feit. Op 21 september van dat jaar wordt een commissie benoemd om controle en inspectie op de bestaande begraafplaatsen uit te oefenen. De burgemeester van Lexmond deelt op 23 juni 1870 aan de raad mee dat de volgende dag 24 juni een delegatie van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een bezoek aan Lexmond brengt. Dit om een onderzoek in te stellen naar het 'kerkhof'. Bij deze inspectie kijken de gedeputeerden of het kerkhof nog wel voldoet aan de eisen van de nieuwe wet. De commissie bestaande uit Jkr. Mr. H.J. van de Heim, H. Baron Ringers van Hamenhuijzen en Mr. H.F. Baron van Zuijlen van Nijevelt, verzamelde om tot goede beslissingen te komen, de nodige gegevens. De eerste instantie die wordt benaderd is de inspectie van geneeskundig onderzoek in de provincie Zuid-Holland. Deze verzoeken de gemeente Lexmond om een schets van de situatie van het kerkhof t.a.v. de omliggende bebouwing. Het advies van de commissie valt uiteindelijk negatief uit. Zonder te praten over het opknappen van het bestaande kerkhof wordt de gemeente gesommeerd door de bezoekende delegatie eerst de drie aan de noordoostzijde van het kerkhof staande woningen te verwijderen. Maar zover was de gemeente nog lang niet.

Zo ver is het ook niet gekomen. We zullen u alle tussenliggende rapporten besparen en overgaan naar 1871. Dan dient zich een nieuwe situatie aan.

1871

Grond voor de aanleg van een begraafplaats lijkt in Lexmond niet te koop. En wat eigenlijk niemand meer verwachtte gebeurt op 5 augustus 1871. Door Johannes Ipenburg wordt op een uitstekende plaats een stuk grond te koop aangeboden. Direct na de aanbieding wordt de gehele raad bijeen geroepen en op zaterdag 5 augustus de grond in ogenschouw genomen. Men is over de streep en in de raad van 10 augustus wordt in aanwezigheid van de verkoper van de grond in principe tot de koop besloten. Ook wordt door Johannes het uitpad naar de Rijksstraatweg in één prijs verkocht. Na veel vijven en zessen komt een ronde prijs tot stand van 2500 gulden, zonder meer. Ondanks dat de koop van de grond voor de aanleg van de nieuwe begraafplaats reeds op 10 augustus was beslist, duurde het nog tot 13 december 1871 eer de gemeente zich eigenaar kon noemen. Dit had als reden dat de vrouw van de verkoper, Neeltje van Noord was overleden. Johannes kreeg hierdoor de zorg van vijf minderjarige kinderen: Merrigje, Bernardus, Johanna, Johannis en Maria. Door deze omstandigheid moest om tot verkoop over te kunnen gaan en de verkregen rechten van de kinderen via de Arrondissementsrechtbank de verkoper gemachtigd worden. Gemachtigde voor de gemeente is burgemeester Slijpe. Hij is dit volgens het raadsbesluit van 5 september 1871 en het besluit van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 12 september 1871. Er wordt een stuk grond over gedragen van 2159 m2, gelegen op Vijfhoeven, onder Lexmond en kadastraal bekend onder Sectie B no. 840 en 841.

Goedkeuring van hogerhand

Na de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten gaat burgemeester Slijpe van Lexmond direct tot actie over. Waarschijnlijk had het schrijven aan de Commissaris van de Koning om een snelle goedkeuring te verkrijgen daaraan bijgedragen. In dit schrijven waren de maatregelen vermeld die tijdens het veelvuldig sterven in het dorp zijn en nog worden genomen. Dat de bestaande begraafplaats nog steeds aanhoudend met chloorkalk wordt bestrooid. Op de verse graven een extra laag zand wordt aangebracht. En als extra maatregel op advies van het Geneeskundig Staatstoezicht over de plaats waar het begraven in hoofdzaak had plaats gevonden en nog plaats vond, nog een laag zand van tenminste 50 cm dik zal worden aangebracht met daarop een laag turfmolm. Met als afdekking nog een laag teelaarde. Het aangebrachte zand bleek in 1954 te bestaan uit zavelaarde en was waarschijnlijk uit de uiterwaarden afkomstig. Ook de procureur van de rechtbank wordt benaderd en wanneer deze zijn medewerking toezegt, om de overdracht van de grond te bespoedigen wordt in de raad van 24 november 1871 besloten de aanleg van de begraafplaats op zaterdag 16 december 1871 vm. 11 uur aan te besteden. Het bestek voor de begraafplaats en de bepoting daarvan was op verzoek van de vergadering reeds door Swets gratis ontworpen. Wel had hij als eis gesteld dat de steenhouwer Ouwerkerk uit Gorinchem de 380 grafpaaltjes zou mogen leveren. Men wordt zo enthousiast dat men eigenlijk direct wel wil beginnen met het graven van de sloot en de aanleg van de kade rondom de begraafplaats. Er wordt zelfs gesproken om een klein gedeelte geheel af te werken zodat direct al begraven zou kunnen worden.

De aanbesteding

Het gemeentebestuur laat er na de contractuele verwerving van de grond geen gras over groeien. Was dit op de 13e december 1871 gebeurd, reeds op zaterdag de 16e december vindt de aanbesteding voor de aanleg van de nieuwe Algemene Begraafplaats plaats. T. Swets had het werk in het door hem vervaardigde bestek in drie percelen verdeeld. Het graven van een sloot en het opzetten van een kade aan drie zijden van de begraafplaats. Het baggeren van 1600 m3 zand uit de rivier de lek om het tussen de kade liggende terrein op de gewenste hoogte te brengen. Het vervoeren van de genoemde 1600 m3 zand van de losplaats bij het Kersbergse Veer, naar het vertrek voor de nieuwe Algemene Begraafplaats, tegenover de hofstede Killesteijn. Speciaal wordt vermeld dat het vervoer van het zand in dichte karren of wagens moet gebeuren; dat de te gebruiken graszoden minimaal 10 cm dik moesten zijn; dat vanuit het Lexmondse polderpeil maat zal moeten worden gevoerd; dat het werk aan de sloot en de kade 1 februari 1872 gereed moet zijn en de zandvulling tussen de kade op 1 maart van datzelfde jaar. Elke dag langer levert twee gulden boete op. Beloofd wordt in het bestek dat een half uur na het inleveren van de prijsopgaven de uitslag door B & W bekend zal worden gemaakt. Na het verstrijken van het halfuur wordt het 1e perceel direct gegund aan Jan de Jong voor een bedrag van f 58,50. Voor het 2e perceel, het baggeren van de 1600 m3 zand, schrijft Jillis Kon, arbeider te Lexmond als laagste van de vijf inschrijvers voor 34 ½ cent per m3. Voor het 3e perceel, het vervoer van het zand, schrijft Lourens Tijmen van Dijk, voerman te Lexmond als laagste van de drie inschrijvers in voor 65 cent per m3. Met het 2e en 3e perceel heeft men andere plannen. Deze zullen nogmaals, in massa, worden aanbesteed. Niet per kubieke meters doch zodanig dat het gehele werk gebruiksklaar zal worden opgeleverd. Met als aanvulling op het bestek dat de begraafplaats met zand zal moeten worden opgevuld tot aan de bovenkant van de kade, die 210 cm boven het Lexmondse polderpeil moet worden aangelegd. De laagste van de twee inschrijvers voor deze gecombineerde percelen is de Vreeswijkse schipper Pieter Ket voor een bedrag van 1270 gulden. Als borgen heeft Pieter de gemeentebode van Lexmond, Willem Stravers en de schipper Pieter van Loon uit Vreeswijk. Veel is gesproken met de aannemer Pieter Ket en de gemeentebode Willem Stravers. Op 6 januari komen zij bij het gemeentebestuur hun plannen op tafel leggen. Om het werk in Lexmond te houden wordt voorgesteld dat de gemeentebode Willem Stravers de gecombineerde percelen in zijn geheel zal uitvoeren in onder aanneming. Hij zal dit doen voor 80 cent per m3. Voor het maken van het toepad naar de begraafplaats zal hij 30 gulden extra beuren. Hij zal het pad dan wel moeten afdekken met grove biggels. Het gemeentebestuur die met het voorstel akkoord gaat, zegt wel dat Ket de verantwoordelijke aannemer zal blijven en aan hem ook zal worden uitbetaald.

Verdriet maar ook blijdschap

Met een zekere vreugde deelt de burgemeester van Lexmond op 20 februari 1872 aan de Inspecteur van Gezondheid mee dat de pokkenepidemie van het dorp is geweken. Maar ook dat er met alle beschikbare middelen en voor zover toestemming aan het gereed komen van de nieuwe begraafplaats wordt gewerkt. De kade en de sloten rondom het gekochte terrein zijn gereed. Ook de commissaris van de Koning wordt ambtelijk ingelicht. Men is volgens het goedgekeurd raadsbesluit van 17 november 1869 en het daarop volgend besluit van de Koning van 13 februari 1870 ten aanzien van de aanleg van een nieuwe Algemene Begraafplaats zoverre gevorderd dat de ingebruikneming daarvan in de maand juli 1872 plaats zal kunnen vinden. Op zaterdag 1 juni 1872 roept de burgemeester van de gemeente Lexmond 's avonds de raad bijeen. Aanwezig zijn dan: W.N.J. Slijpe, C. Verhoef en J. Bikker wethouders en de raadsleden H. Veen Czn., J. Wink en G. Kortenhoeven. Op deze bijeenkomst wordt door de burgemeester het eerder bijeenkomen uiteengezet. Hij zegt dat er zich een "gunstige" omstandigheid voordeed bij de opening van de begraafplaats. Hoewel de datum en tijdstip van opleveren van de begraafplaats reeds vroeg was vastgesteld gebeurde het onverwachte. Ten tijde van de opening zou er een ter aardebestelling plaatsvinden zodat tegelijkertijd met de opening van de begraafplaats, deze meteen in gebruik zou kunnen worden genomen. Nadat ook de genodigden zich hadden verzameld wordt de tocht naar de nieuwe begraafplaats aangevangen. Onder de genodigden bevond zich ook de heer K.v.d. Heiden als rentmeester van de Ambachtsheer van Lexmond Mr. P.F.C. van den Bergh. Onderweg wordt bij de Hervormde Kerk gestopt. Hier wordt het kerkhof met een passende toespraak officieel voor begraving gesloten. Na deze plechtigheid wordt de tocht voortgezet. Direct na de openingstoespraak op de nieuwe begraafplaats, wordt het eerste lijk, zijnde van Commerijntje Nout, Wed. van Floris den Dunnen, vier jeugdige wezens achter latend, in het voor haar bestemde graf neergelaten. Door de burgemeester wordt nogmaals het woord gevoerd tot een grote schare ingezetenen welke zich op de begraafplaats verzameld hadden. Door de Hervormde predikant Nicolaas de Jonge wordt de indrukwekkende plechtigheid met een toepasselijke rede besloten. Na op het gemeentehuis te zijn teruggekeerd wordt het gemeentebestuur door de heer van der Heiden gelukgewenst met het volbrachte werk. Hierna is men nog enige tijd op een vriendschappelijke wijze bijeen, waarna deze buitengewone raadszitting door de burgemeester wordt gesloten. Doch niet dan nadat hij had medegedeeld dat het grasgewas op de begraafplaats op verzoek van de heer A. v. Kalkeren aan hem zou toevallen. Dit gebeurt echter wel op de voorwaarde, dat hij het gras zal mogen snijden maar daarvoor wel jaarlijks de heg rond de begraafplaats zou moeten snoeien.

Toegang en baarhuisje

Hoewel de begraafplaats een flink stuk van de openbare weg is gelegen, wordt toch besloten om als afsluiting een solide ijzeren hek als afsluiting toe te passen. De ijzergieterij " DE PRINS VAN ORANJE ", uit Den Haag wil dat pasklaar leveren voor 220 gulden. Omdat men wil weten wat er geleverd wordt, gaan burgemeester Slijpe en wethouder Bikker een dagje naar Den Haag. Zij brengen hiervoor als reis- en onkosten 9 gulden in rekening. Wanneer de burgemeester zegt dat bij levering direct zal worden betaald, komt dit zo goed over bij de directeur van de gieterij, dat deze een korting op zijn plaats vindt. De korting wordt uitbetaald in postzegels. Op 10 april 1872 komt het hek met de trein van 10.35 op het Rijnspoor te Utrecht aan. De Lexmondse voerman van Dijk haalt daar het hek af en brengt voor vracht-, tol- en bruggeld en de hulp van drie personen bij het laden en lossen in totaal f 5,10 in rekening. Het ijzeren hek met alle bijkomende werken wordt door de metselaar, Adriaan Kooiman opgericht. Op 25 juni 1872 wordt het hek door de gehele raad opgenomen en akkoord bevonden. Ook wordt gedacht aan het oprichten van een baarhuisje. Het ontwerp is niet van Swets doch van de timmerman A. Verheij uit Ameide die een gebouw van 4,2 x 3,0 meter ontwerpt. De aannemer krijgt toestemming om het uitgegraven zand voor de fundering te gebruiken voor het metselwerk. Onder de aan te brengen houten vloer met daarin een luik dat toegang geeft tot een bevloerde ruimte, waarin de vrijkomende botten kunnen worden bewaard. Uitdrukkelijk wordt vermeldt dat het bouwmateriaal alleen per kruiwagen zal mogen worden aangevoerd. Van de twee inschrijvers is Adrianus Kooiman met f 295,- de laagste. Op 11 juni 1872 wordt het huisje naar genoegen opgeleverd.

N.B. In 2007 werd de bestaande begraafplaats uitgebreid en blijft begraven te Lexmond ook voor de toekomst verzekerd.

Tot zover de artikelen uit de Lexmondse kerkgeschiedenis, opgetekend door wijlen dhr. M. J. Ververs in zijn schrijven over de pokkenepidemie te Lexmond in 1871.

door Henk Mesker